Een hoofdindeling van de judopraktijk maakt onderscheid in

  • tachi-waza (立ち技, staande techniek(en); bij randori: staande gevecht)[5]
  • ne-waza (寝技, grondtechniek(en); bij randori: gevecht op de grond)[6]

Daarnaast dient de judoka goed de techniek van het ukemi-waza valbreken (受け身技) te beheersen.

De diverse gevechtstechnieken van judo worden verdeeld in:

  • nage-waza (投げ技, werptechniek, worpen)[7]
  • katame-waza (固め技, controletechniek)[8]
  • atemi-waza (当て身技, slag-, stoot- en traptechnieken)[9]

Bij oefenwedstrijden (Japans: 乱取り randori) of officiële wedstrijden[10] zijn alleen werptechnieken (nage-waza) en controletechnieken (katame-waza) toegestaan. Atemi-waza zijn daar (streng) verboden technieken, maar ze komen wel voor in een aantal kata's (Japans: 形 kata, vorm), zoals het kime-no-kata.

De judoka die een techniek uitvoert heet een tori (取り). De judoka die een techniek ondergaat heet een uke (受け).